In een kleine Utrechtse kerkzaal kwamen planologen en ontwerpers samen om het kathedraaldenken onderdeel te maken van ons vak. Hoe kunnen we ons bekwamen in de kunst van het plannen en ontwerpen voor de lange termijn? Aanleiding voor de bijeenkomst is het essay van Peter Pelzer Verantwoordelijk voor de Toekomst.

“Als we bouwen, laten we dan bedenken dat we voor de eeuwigheid bouwen. Laat het niet zijn voor het huidige genot, noch voor het huidige gebruik alleen. Laat het een zodanig werk zijn dat onze nakomelingen ons er dankbaar voor zullen zijn.” John Ruskin
Voor deze ontwerphouding, die criticus John Ruskin uiteenzette in zijn Seven Lamps of Architecture (1849), tonen de meeste ontwerpers nog maar weinig gevoeligheid. We ontberen de wilskracht om toekomstige generaties op een rechtvaardige manier onderdeel te maken van de ontwerpkeuzes die nu worden gemaakt. En dat terwijl we in een tijd leven waarin de acties van nu – waarschijnlijk meer dan ooit tevoren – verstrekkende gevolgen zullen hebben voor de toekomst. Kortom, we moeten de kunst van het plannen en ontwerpen voor de lange termijn herontdekken. Wat we daarvoor nodig hebben is kathedraaldenken. De term staat voor de erflatersmentaliteit die kathedraalbouwers ertoe dreef om te bouwen voor een toekomst ver voorbij de grenzen van hun eigen bestaan. “Gelijkheid tussen generaties vereist een langetermijnperspectief”, zo stelt planoloog Peter Pelzer verbonden aan de Universiteit Utrecht. Met zijn essay Verantwoordelijk voor de Toekomst. Op zoek naar een planologie van de lange termijn daagt hij planologen en ontwerpers uit om hun tijdshorizon te verleggen. De publicatie van zijn essay vormde de aanleiding voor een mini-conferentie waar de eerste voorzichtige stapjes werden gezet om tot een gigantische paradigmaverschuiving te komen.
Het is 16 maart 2022, verkiezingsdag. Terwijl politici druk zijn om hun plannen voor de komende vier jaar te verkopen, stroomt in Utrecht een zaaltje langzaam vol met planologen en ontwerpers om zich over een agenda voor de lange termijn te buigen. Peter Pelzer – de drijvende kracht achter de conferentie – richt zich tot de zaal. Zijn stem is zacht, de toon ernstig: “we zijn de toekomst uit het oog verloren”. In zijn openingswoord roept hij op om ons voorstellingsvermogen aan te spreken, een term die hij gebuikt in zijn essay en nauw verwant is aan het vaker gebruikte begrip verbeeldingskracht. “Wat is het verschil?” hoor ik je denken. Voor het antwoord ging Pelzer te rade bij schrijfster Wytske Versteeg. “Waar verbeeldingskracht en voorstellingsvermogen van elkaar verschillen, is dat voorstellingsvermogen meer empathie in zich heeft”, zo stelt Versteeg. Dit verschil in semantiek doet ertoe omdat een pathologisch gebrek aan empathie voor de toekomst wel eens aan de basis zou kunnen liggen van onze kortzichtigheid. “De toekomst kan vaag en abstract zijn”, merkt Pelzer terecht op. Dit maakt het moeilijk om je er op een empathische manier toe te verhouden. Dat de toekomst ook een stem kan hebben wordt duidelijk tijdens de conferentie. Planologen in spe vertellen over de droom die zij hebben voor de toekomstige inrichting van hun omgeving. Zo spreekt een studente over haar hoop op een toekomst waarin nog ruimte is om te dromen. Dit kan opgevat worden als een oproep om letterlijk ruimte te laten voor haar dromen en die van toekomstige generaties. Maar het is ook een oefening in empathie en tegelijk een belangrijke subjectivering van de toekomst.

Stedenbouw en planologie gaat over het afwegen van belangen. Die afweging werd – en wordt nog altijd te vaak – gemaakt vanuit de ivoren torens waar het lot over de inrichting van de ruimte wordt beslecht. Nu de roep om de democratisering van het ontwerpproces aanzwelt en participatie niet langer als pro memorie afgedaan kan worden, dringt de vraag zich op hoe we onbekende toekomstige generaties op een rechtvaardige manier onderdeel maken van deze belangenafweging. Als ontwerpers zullen we steeds vaker geconfronteerd worden met de tegengestelde krachten van de korte- en de lange termijn.
Uit het panelgesprek blijkt welke van deze krachten op dit moment de overhand heeft in de dagelijkse praktijk. Al snel is het woord Grex (grondexploitatie) gevallen en legt Edwin Buitelaar, onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving, uit hoe de perverse logica van grondexploitaties een cultuur van langetermijndenken in de weg staat. “We denken te veel in termen van ‘af’ en moeten daarom de financiering van gebiedsontwikkeling op een breder tijdspad plaatsen”. Het is een constatering die ook wordt gedaan door Pelzer. In zijn pamflet beschrijft hij hoe de hardnekkige praktijk van disconteren – een manier om kosten en baten af te zetten tegen de tijd – leidt tot kortzichtigheid. Een grondexploitatie heeft gemiddeld een looptijd van tien tot twintig jaar. Aan de mogelijke voordelen die buiten deze afschrijftermijn vallen wordt in onze huidige modellen geen waarde toegekend.
Het voorbeeld van de Grex staat niet op zichzelf, het is slechts een van de dogma’s in een systeem dat nog altijd uitgaat van het vooruitgangsdenken. Uit het panelgesprek wordt duidelijk dat de doctrine van groei en vooruitgang nog altijd haar stempel drukt op het werk van planologen en stedenbouwkundigen. Het uit zich in een drang – of liever gezegd dwang – om alle hoorbare stemmen tevreden te stellen met een positief getal onder de streep. De realiteit is dat dit streven naar vooruitgang vooral goed uitpakt voor de kortetermijnbelangen, waardoor de lange termijn het vaak moet ontgelden. In het panelgesprek pleit Nanke Verloo, verbonden aan de programmagroep Urban Planning aan de UvA, daarom voor een heroverweging van de rol die planologen en stedenbouwkundigen innemen. Volgens Verloo moeten we conflict zien als inherent aan de afweging tussen de belangen van huidige en toekomstige generaties. Het zou volgens haar daarom productiever zijn om dit als gegeven te omarmen en daarnaar te handelen door in de rol van mediator te kruipen: de planoloog als bemiddelaar tussen het heden en de toekomst.

Bron: Archined
Door Daan de Jong. 4 april 2022